“WEEST MOEDIG VAN HART” (JAC. 5, 8)
Veertigdagentijd 2015
Dierbare broeders en zusters,
De Vasten is voor de Kerk, de gemeenschappen en elke gelovige een tijd van vernieuwing. Maar vooral een “tijd van genade” (2 Kor 6,2). God vraagt ons niets dat Hij ons vooraf niet heeft gegeven: “Wij hebben lief, omdat Hij ons het eerst heeft liefgehad” (1 Joh. 4,19). We laten Hem niet onverschillig. Hij draagt ieder van ons in Zijn hart, kent ons bij onze naam, draagt zorg voor ons en gaat naar ons op zoek als wij Hem in de steek laten. Ieder van ons belangt Hem aan; Zijn liefde belet Hem onverschillig te zijn voor wat ons overkomt. Maar wanneer het ons goed gaat en wij ons niet generen, gebeurt het dat wij vergeten aan de anderen te denken (wat God de Vader nooit doet), geen interesse meer hebben voor hun problemen, hun leed en het onrecht dat hen treft … Dan vervalt ons hart in onverschilligheid: wanneer het mij betrekkelijk goed gaat en alles lukt, vergeet ik degenen met wie het niet goed gaat. Deze egoïstische, onverschillige houding heeft vandaag een wereldwijde dimensie gekregen, zodat wij kunnen spreken over een mondialisering van de onverschilligheid. Het gaat om een onbehagen waaraan wij als christen het hoofd moeten bieden.
Wanneer Gods volk zich tot Zijn liefde bekeert, vindt het de antwoorden op deze vragen die de geschiedenis voortdurend stelt. Één van de dringendste uitdagingen waarbij ik in deze boodschap zou willen stilstaan, is die van de mondialisering van de onverschilligheid.
Onverschilligheid tegenover zijn naaste en tegenover God is zelfs voor ons, christenen, een reële bekoring. Daarom is het nodig dat wij in elke Vastentijd de roep van de profeten horen die de stem verheffen en ons wakker maken.
God is niet onverschillig voor de wereld, maar bemint haar zodanig dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft voor het heil van elke mens. Door de menswording, het aardse leven, de dood en de verrijzenis van Gods Zoon, staat de deur tussen God en de mens, tussen hemel en aarde, definitief open. En de Kerk is als de hand die deze deur openhoudt dank zij de verkondiging van het woord, de viering van de sacramenten, het geloofsgetuigenis dat in de liefde werkzaam is. Nochtans is de wereld geneigd zich af te sluiten en deze deur te sluiten waarlangs God de wereld binnenkomt en de wereld in Hem. Aldus moet de hand, die de Kerk is, nooit verwonderd zijn dat zij afgewezen, verpletterd en gekwetst wordt.
Daarom heeft het volk van God vernieuwing nodig, om niet onverschillig te worden en zich af te sluiten. Ik zou drie pistes willen voorstellen om over deze vernieuwing na te denken.
1. “Wanneer één lid lijdt, delen alle ledematen in het lijden” (1 Kor. 12, 26) – De Kerk.
(1 Kor. 12, 26)
Gods liefde die de dodelijke afgeslotenheid doorbreekt – wat onverschilligheid is, wordt ons door de Kerk aangeboden in haar onderricht en vooral in haar getuigenis. Toch kan men maar getuigen van wat men eerst ervaren heeft. Een Christen is degene die toelaat dat God hem met Zijn goedheid en barmhartigheid bekleedt, hem met Christus bekleedt, om zoals Hij te worden, dienaar van God en van de mensen. De liturgie van Witte Donderdag, met de ritus van de voetwassing, herinnert ons daar sterk aan. Petrus wou niet dat Jezus hem de voeten waste, maar daarna heeft hij begrepen dat Jezus niet alleen een voorbeeld wil zijn van de manier waarop wij elkaar de voeten moeten wassen. Deze dienst kan slechts betoond worden door wie zijn voeten eerst door Christus heeft laten wassen. Alleen zo iemand heeft deel aan Hem (Joh. 13, 8) en kan zo ook dienstbaar zijn aan de mens.
De Vasten is een gunstige tijd om ons door Christus te laten dienen en zo ook dienstbaar te leren zijn zoals Hij. Dat gebeurt wanneer wij Gods woord beluisteren en de sacramenten ontvangen, vooral de Eucharistie. In haar worden wij wat wij ontvangen: het Lichaam van Christus. Dank zij dat Lichaam, vindt deze onverschilligheid, die in ons hart zo dikwijls de macht lijkt te grijpen, geen plaats meer in ons. Omdat degenen die van Christus zijn, tot het ene Lichaam van Christus behoren en daarin niemand onverschillig is voor de andere. “Wanneer één lid lijdt, delen alle ledematen in het lijden; wordt één lid geëerd, alle delen in de vreugde” (1 Kor. 12, 26).
De Kerk is een communio sanctorum omdat de heiligen er deel aan nemen, maar ook omdat zij een gemeenschap is van het heilige: Gods liefde die ons in Christus geopenbaard werd en ook alle Goddelijke gaven. Daarbij hoort ook het antwoord van allen die zich door zo een liefde laten raken. In deze gemeenschap van de heiligen en in deze deelname aan het heilige, heeft niemand iets voor zich en wat hij heeft, is voor iedereen. En omdat wij in God verbonden zijn, kunnen wij iets doen zowel voor degenen die veraf zijn als voor degenen die wij uit eigen kracht nooit zouden bereiken, omdat wij met en voor hen tot God bidden, opdat wij ons allen samen voor Zijn heilswerk zouden openstellen.
2. “Waar is uw broer?” (Gen 4,9) – De parochies en gemeenschappen.
(Gen. 4, 9)
Het is noodzakelijk heel de leer van de universele Kerk om te zetten in het concrete leven van de parochies en christengemeenschappen. Slaagt men erin in deze Kerkelijke realiteit de ervaring op te doen tot één enkel lichaam te behoren? Een lichaam dat al wat God verlangt te geven, zowel ontvangt als deelt? Een lichaam dat zijn zwakste, armste en kleinste leden kent en er zorg voor draagt? Of verschuilen wij ons in een universele liefde die zich inzet voor een verre wereld maar de Lazarus vergeet die aan onze eigen gesloten deur zit?
Om te ontvangen wat God ons geeft en het ten volle vrucht te laten dragen, dient men de grenzen van de zichtbare Kerk in twee richtingen te overschrijden.
Enerzijds, door ons in gebed te verenigen met de Kerk in de hemel. Wanneer de Kerk op aarde bidt, komt een gemeenschap van wederzijdse dienstbaarheid en welzijn tot stand tot in Gods aanwezigheid. Met de heiligen die hun volheid in God gevonden hebben, maken wij deel uit van deze gemeenschap waarin de onverschilligheid door de liefde overwonnen is. De Kerk van de hemel is niet triomferend omdat zij het leed van de wereld de rug heeft toegekeerd en zich op haar eentje verblijdt. In tegendeel, de heiligen kunnen reeds schouwen en genieten door het feit dat zij door Jezus’ dood en verrijzenis, onverschilligheid, verstening van het hart en haat definitief overwonnen hebben. Zolang deze overwinning van de liefde niet de hele wereld doordringt, gaan de heiligen nog met ons, pelgrims, op weg. De heilige Theresia van Lisieux, Kerklerares, overtuigd dat de vreugde in de hemel door de overwinning van de gekruisigde liefde, niet volledig is zolang één enkele mens op aarde lijdt en zucht, schreef: “Ik vertrouw erop niet werkloos te zijn in de hemel, het is mijn verlangen nog voor de Kerk en de zielen te werken”.
Ook wij hebben deel aan de verdiensten en vreugde van de heiligen en zij aan onze strijd en verlangen naar vrede en verzoening. Het geluk dat zij genieten door de overwinning van de verrezen Christus geeft ons de kracht om zo veel vormen van onverschilligheid en verstening des harten te overstijgen.
Anderzijds is elke christengemeenschap geroepen de drempel te overschrijden die haar in relatie brengt met de samenleving die haar omringt, met de armen en zij die veraf zijn. De Kerk is van nature missionair en niet op zichzelf teruggeplooid, maar naar alle mensen gezonden.
Deze zending is het geduldige getuigenis van wie heel de mensenrealiteit en elke mens in het bijzonder tot bij de Vader wil brengen. Zending is datgene waarover de liefde niet kan zwijgen. De Kerk volgt Jezus Christus op de weg die haar naar elke mens leidt, tot aan de uiteinden der aarde. Zo kunnen wij in onze naaste de broeder en zuster zien voor wie Christus gestorven en verrezen is. Al wat wij ontvangen hebben, hebben wij ook voor hen ontvangen. En zo ook, wat deze broeders bezitten is een gave voor de Kerk en de hele mensheid.
Dierbare broeders en zusters, ik verlang zo dat de plaatsen waar de Kerk zich manifesteert, vooral onze parochies en gemeenschappen, eilanden van barmhartigheid worden midden in de zee van onverschilligheid!
3. “Houd stand” (Jak 5,8) – Elke gelovige.
(Jac. 5, 8)
Ook als individu zijn wij dikwijls geneigd onverschillig te zijn voor andermans leed. Wij zijn verzadigd van ontstellend nieuws en beelden die ons over het leed van mensen vertellen en wij voelen tegelijk heel ons onvermogen er iets aan te doen. Wat te doen om ons door deze spiraal van angst en onmacht niet te laten opslorpen?
Vooreerst, kunnen wij in de gemeenschap van de Kerk op aarde en in de hemel bidden. Verwaarlozen wij de kracht van het gebed van zo veel mensen niet! Het initiatief “24 Uren voor de Heer”, dat naar ik hoop, in heel de Kerk, ook op diocesaan vlak, op 13 en 14 maart zal plaatsvinden, wil deze noodzaak van het gebed tonen.
Vervolgens kunnen wij helpen door gebaren van naastenliefde, zowel naar hen die dichtbij zijn als naar hen die ver zijn, dank zij de vele liefdadigheidsinstellingen van de Kerk. De Vasten is een gunstige tijd om deze belangstelling voor de andere te tonen door een teken, al is het klein maar concreet, van onze deelname aan ons gemeenschappelijk mens zijn.
Het leed van de andere is tenslotte een oproep tot bekering omdat de nood van de broeder mij herinnert aan de broosheid van mijn leven, van mijn afhankelijkheid van God en mijn broeders. Als wij nederig Gods genade vragen en de grenzen van onze mogelijkheden aanvaarden, dan zullen wij vertrouwen hebben in de oneindige mogelijkheden die Gods liefde voorradig heeft. En wij zullen kunnen weerstaan aan de bekoring van de duivel die ons doet geloven dat wij ons en de wereld op ons eentje kunnen redden.
Om de onverschilligheid en onze aanspraak op almacht te overstijgen, zou ik iedereen willen vragen deze Vastentijd te beleven als een weg om het hart te vormen, zoals Benedictus XVI zei. Een barmhartig hart hebben, betekent niet een zwak hart. Wie barmhartig wil zijn, heeft een sterk, stevig hart nodig, gesloten voor de verleider maar open voor God. Een hart dat zich van de Geest laat doordringen en op de wegen van de liefde laat dragen die naar onze broeders en zusters leiden. Eigenlijk een arm hart, dat zijn eigen armoede kent en zich voor de andere inzet.
Daarom, dierbare broeders en zusters, wens ik in deze Vasten met u tot Christus te bidden: “Fac cor nostrum secundum cor tuum”: “Maak ons hart gelijkvormig aan het Uwe”. Dan zullen wij een sterk en barmhartig hart hebben, waakzaam en edelmoedig, dat zich niet laat opsluiten in zichzelf en niet in de valstrik loopt van de mondialisering van de onverschilligheid.
Met deze wens, verzeker ik u van mijn gebed opdat elke gelovige en elke Kerkgemeenschap de weg van de Vasten met vrucht zou gaan en ik vraag u voor mij te bidden. De Heer zegene u en de Maagd Maria beware u.
Vaticaan, 4 oktober 2014
Feest van de heilige Franciscus van Assisi
FRANCISCUS PP.